Een column van Cees Blij geschreven voor Gedragswerk
We hebben allemaal als kind of in onze loopbaan als leerkracht wel eens te maken gehad met pestgedrag van de leerlingen onderling. Pesten schijnt trouwens op vrijwel elke werkplek voor te komen, van chef naar medewerker, maar ook onderling bij collega’s. Een wijdverbreid fenomeen dus.
Vaak zie je als leerkracht bij de start van het schooljaar in één oogopslag wie de pesters zijn, maar ook wie de gepesten zullen worden. Ik probeer dat dan altijd zo snel mogelijk te onderkennen en daar alert op te zijn en er met de leerlingen over te praten en zowel pester als gepeste bewust te maken van hun gedrag.
Het zondebokfenomeen zit echter bij de mens ingebakken en elke maatschappij kent zo zijn outcasts. In de middeleeuwen hield men heksenprocessen en nog hebben mensen met bijvoorbeeld een andere seksuele geaardheid of grote verlegenheid het vaak moeilijk. Objectief beschouwd is er bij de zondebok wel altijd net even iets anders, of het nu iets lichamelijks of in het gedrag is, waar de negatieve aandacht van de pesters zich op richt. Het kan dus zoiets als de stem zijn, het gewicht, een moedervlek, oren, tanden, geringe weerbaarheid, kortom van alles.
Zelf had ik vele jaren geleden een wat kleine dikke jongen in de klas, Robbie. Robbie zei nooit veel en probeerde zich, ondanks zijn overgewicht, altijd zoveel mogelijk onzichtbaar te maken. Het was mij bij de eerste aanblik al duidelijk dat Robbie wel eens het slachtoffer van het jaar zou kunnen worden. Het vervelende in dergelijke gevallen is dat je als leerkracht ook boven jezelf moet zien uit te stijgen in je blijk van acceptatie en affectie voor deze leerling. Want dergelijke leerlingen hebben de neiging ondanks zichzelf heel veel bescherming op te roepen, maar kunnen aan de andere kant ook op jouw irritatiespier inwerken.
Robbie werd dus, ondanks mijn inspanningen en positieve houding, toch regelmatig slachtoffer van pesterijen. En toen het jaar op z’n eind liep was Robbie heel blij dat hij daarna naar een de middelbare school zou gaan.
Op een middag komt Robbie net voor de bel naar me toe. Met zijn enigszins flemende stem zegt hij fluisterend: “Meester, mijn abonnement is kwijt.”
Ik vraag hem waar hij denkt dat die gebleven is en hij zegt: “Meester, ze zeggen dat Anouar hem uit mijn laatje heeft gehaald.”
Oké denk ik, dat zou kunnen, want Anouar is de pestkop van de klas en heeft er bij iedereen de wind onder. Ik besluit dus Anouar na schooltijd te vragen te blijven. Robbie geef ik geld voor een kaartje en stuur hem naar huis.
Als alle kinderen weg zijn pak ik Anouar aan, vrijwel zeker als ik ervan ben dat hij het abonnement genomen heeft. Met welk doel weet ik niet, misschien om er zelf op te rijden of gewoon omdat het er nu eenmaal lag en het Robbie’s abonnement was. Robbie die het verdient om dwars gezeten te worden om wie hij is.
Natuurlijk ontkent Anouar in alle toonaarden, hoe ik hem ook aanpak. Good cop en bad cop ineen ben ik, dreigend en slijmend. Anouar blijft glashard ontkennen, iets dat mij steeds bozer maakt. Ik dreig zelfs fysiek te worden. Ik ga over tot fouillering, niks.
Uiteindelijk moet ik hem laten gaan zonder bekentenis en zonder dat het abonnement van Robbie boven tafel is.
De volgende dag komen er andere kinderen naar me toe: “Meester Robbie had gewoon zijn abonnement bij zich in de tram.”
Ik roep hem bij me: “Robbie, hoe zit dat, had je nog een abonnement? Vertel me.”
Robbie kijkt me aan met z’n waterige blauwgrijze kraaloogjes en zegt, op een toon waarin een zekere ingehouden agressie doorklinkt: “Toen ik gisteren mijn abonnement niet in mijn laatje zag liggen, dacht ik dat Anouar het had gepakt. Daarom gaf ik hem de schuld.” Ik knik begrijpend.
“Maar toen ik naar huis ging, vond ik hem in mijn jaszak.”
Ik vroeg hem waarom hij me dat dan niet was komen zeggen.
“Meester, hij heeft me altijd zoveel gepest en bijna nooit zei u er wat van. Dus daarom dacht ik, laat maar.” Er stroomde een golf van irritatie vermengd met medelijden door me heen met dit mannetje. Nou moest ik Anouar mijn excuses gaan maken en die zou vast bij zichzelf denken, al dat pesten van mij, dat had ie verdiend. En Robbie, die had zich enigszins gewroken op z’n plaaggeest en op z’n meester die hem nooit uit de grond van z’n hart gesteund had. Welke een dystopisch wereldbeeld moest deze jongen niet overhouden aan zijn jeugdjaren, maar wellicht dat dit incident hem de wapens schonk om het ook op de middelbare school te redden. En de meester moest ook nog maar eens goed in de spiegel kijken.