Moos kon bij de start op de basisschool in zijn dorp niet goed overweg met z’n juf. Die vond ‘m lastig en kreeg geen grip op hem. Zo lastig dat-ie op z’n 6e jaar in het SO in de grote stad terechtkwam. Daar voelde hij zich meteen niet thuis. Hij vertelde zijn moeder over excessen in de klas en hoe extreem andere leerlingen zich gedroegen. Daar vond hij dan ook geen aansluiting bij. Hij kreeg een aversie tegen school en wilde er weg. Tegelijkertijd stelde de SO-school vast dat het problematisch gedrag waardoor Moos verwezen was zich op deze school niet voordeed. Moos wilde niet meer naar deze school maar terug naar een reguliere school dichtbij huis. School ondersteunde deze wens.
Gedragswerk kwam in beeld toen Moos (inmiddels 8 jaar) een jaar later nog steeds niet op een andere school zat. In de tussentijd zat hij thuis. Het samenwerkingsverband wilde Moos wel op een school plaatsen maar alleen met een proeftijd. Dat weigerde moeder. Er ontstond een patstelling die op het punt stond verder te escaleren. Leerplicht dreigde met een procesverbaal en een melding bij Veilig Thuis. Nadat Gedragswerk zowel bij het SWV als bij leerplicht een aantal (kritische) vragen had gesteld bleek er plotseling toch een school beschikbaar te zijn. Moos kon in het nieuwe schooljaar een nieuwe start maken. Gelukkig bij een ervaren en zeer bekwame juf.
In de evaluaties van school met moeder (en Gedragswerk) bleek Moos al gauw een leerling die weliswaar onzeker was maar al snel zijn draai in de klas vond. Hij maakte al snel vrienden. Van gedragsproblemen was nauwelijks sprake.
Met een SO-stigma en een “lastige moeder” blijkt het niet makkelijk om weer een plek in het PO te krijgen. Hoe inclusief willen we nu eigenlijk echt zijn?
Hans Kruijssen – sparringpartner Gedragswerk