Cees Blij

Iedereen speciaal

Iedereen speciaal

Iedereen speciaal, laat dat het motto voor 2024 zijn. Overal, als paddenstoelen in de herfst, duiken initiatieven op die samenwerking tussen speciaal en regulier onderwijs beogen. Deze keer niet top-down zoals met passend onderwijs, maar bottom-up vanuit het veld geïnitieerd. Dit brengt me in gedachten terug naar 2005.

“In 2010 is het speciaal onderwijs gezien.” Met deze slogan werden wij, als leidinggevenden in het speciaal onderwijs op studiereis naar inclusief onderwijs in Canada, meerdere malen per dag geconfronteerd door de vanuit het ministerie aangestelde reisleider. Dergelijke reizen waren bedoeld om de geesten rijp te maken voor Passend Onderwijs, de wet die uiteindelijk in 2014 werd ingevoerd. Inmiddels zijn we 18 jaar na de Canadareis en 9 jaar na de invoering van Passend Onderwijs, groeit het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), met name cluster 3 en 4, nog steeds en is daar de expertise sterk toegenomen. Het so heeft kwaliteiten die het regulier onderwijs nu eenmaal ontbeert, alleen al vanwege een concentratie van leerlingen met een grote ondersteuningsbehoefte. Daarnaast kent het so meer expertise vanuit de zorg, een kleinere groepsgrootte en is er binnen het onderwijs meer aandacht voor de sociaal/emotionele ontwikkeling van de leerlingen. Bij het regulier onderwijs lijkt het curriculum centraal te staan, bij het (v)so is er veel aandacht voor de sociaal/emotionele ontwikkeling van het kind, mede omdat voor iedere leerling meer tijd beschikbaar is.

Bessel van der Kolk meldt in zijn boek Traumasporen dat het onderwijs door de nadruk op cognitieve activiteiten te leggen trauma’s kan vergroten, terwijl praktische activiteiten als muziek, handvaardigheid, sport en de persoonlijke relatie juist genezend werken. Op het (v)so is daar binnen het curriculum meer tijd voor ingeruimd.

Door het regulier onderwijs wordt het (v)so tot nu toe als vangnet gezien voor de leerlingen die niet aan de eisen van de school kunnen voldoen, dit kan zijn op cognitief, sociaal/emotioneel of fysiek gebied. Zo creëert het aanbod altijd nog een deel van de vraag, dit ondanks alle inspanningen die er de afgelopen jaren zijn geweest om het (v)so terug te dringen.

Als men besluit dat een leerling niet langer past binnen de school, komt dit 9 van de 10 keer doordat men niet kan beantwoorden aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling. De oorsprong van het (v)so vormt de opvang van leerlingen die het reguliere systeem niet kunnen volgen. Het gaat daarbij al jaren om 2 tot 5 procent van de leerlingpopulatie. De nadruk lag vanaf het begin meer op het welbevinden van het kind in plaats van op de didactische ontwikkeling. Het onderwijs was volledig kindvolgend. Zo is het bijvoorbeeld pas 15 jaar geleden dat er voor het (v)so kerndoelen zijn ontwikkeld. De laatste jaren vinden vele onderwijsinnovaties hun oorsprong in het (v)so, zoals aandacht voor het leer- en leefklimaat binnen school, leergebiedoverstijgende vakken en traumasensitief onderwijs.

Als een leerling naar het (v)so verwezen wordt, gebeurt dit via tussenkomst van een samenwerkingsverband waar op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven. Vervolgens nemen ouders of de school contact op met de so-school. Daar volgt een kennismakingsgesprek en als de ouder toestemming geeft worden de documenten opgevraagd. De commissie van begeleiding (CvB) buigt zich over de stukken en komt tot een uitspraak of tot plaatsing wordt overgegaan. Op basis van de aangeleverde stukken en eventueel een warme overdracht wordt een eerste ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) voor de leerling opgesteld. Tenslotte wordt er in het plaatsingsgesprek met ouders geïnformeerd welke ondersteuning de CvB gewenst acht om de plaatsing op school tot een succes te maken. Deze hulp kan bestaan uit inzet van een externe organisatie binnen school via specialistische jeugdhulp in het speciaal onderwijs (SJSO). Dit is een specifiek Amsterdams initiatief, waarbij medewerkers van hulpinstanties binnen school werkzaam zijn. Of door verwijzing naar een volledig extern opererende organisatie.

De CvB is verantwoordelijk voor de voortgang van de leerling op school middels leerlingbesprekingen, evaluatie van het OPP en jaarlijks schoolonderzoek. Als een leerkracht meent dat er extra ondersteuning nodig is, kan hij/zij middels een hulpvraagformulier een vraag indienen voor het multidisciplinair overleg (MDO). Dit overleg met het CvB vindt 3-wekelijks plaats en daarin worden de ingebrachte leerlingen besproken en oplossingen gezocht voor de behoeften van deze leerlingen.

De meerwaarde van het (v)so is de ruimte die er is voor individuele specialistische aandacht voor het kind. Door de vele jaren ervaring die ik heb in het (v)so en de oud-leerlingen die ik met enige regelmaat spreek, ben ik ervan overtuigd geraakt dat de pedagogische relatie tussen leerkracht en leerling de kurk is waarop het (v)so drijft. Die relatie kan ervoor zorgdragen dat leerlingen weer zelfvertrouwen krijgen, weerbaarder worden en opnieuw tot leren komen.

Bij verwijzing naar het speciaal onderwijs komen plaatsingen op oneigenlijke gronden regelmatig voor. Zo werd ik als oud-leerkracht van een lom-school na 28 jaar geappt door een oud-leerling. Deze leerling, Karel, wilde zijn oude meester toch eens bedanken voor wat hij hem had geleerd in de twee jaar dat hij bij hem in de klas had gezeten. Dat wekte mijn nieuwsgierigheid en ik vroeg hem wat hij dan zoals geleerd had. Karel appte ondertussen verder, dat hij de tuinbouwschool had bezocht en 10 jaar bij een boomchirurg had gewerkt. Vervolgens was hij voor zichzelf begonnen en op dat moment had hij een bedrijf met acht werknemers dat zich bezighield met de aanleg van tuinen en onderhoud van het openbare groen. Ik vroeg nogmaals wat Karel dan van me geleerd had, dat hij er na zoveel jaar nog voor wilde bedanken.

“Nou meester, u weet dat ik veel gepest werd vroeger, want ik was een lange slungel en omdat mijn tong was vastgegroeid aan mijn gehemelte had ik ook een spraakgebrek. Het ergste was nog dat mijn vader morgenster was en ik vaak ’s ochtends voor schooltijd mee moest op de bakfiets langs de vuilnisbakken. De andere jongens zeiden dat ik stonk en wilden niet naast me zitten of met me spelen.”

Ik zag weer voor zich hoe ik Karel vaak in bescherming moest nemen.

“Nou meester, u heeft mij altijd gesteund en op een keer zei u tegen me: “Karel, wat ze ook zeggen, je moet altijd tegen jezelf zeggen dat je het kunt.” Dat heb ik altijd onthouden meester. En daarom ben ik gekomen waar ik nu ben, met een eigen bedrijf en een eigen huis en een vrouw en 2 kinderen.” Ook andere oud-leerlingen vertelden me na jaren dat ze door de persoonlijke aandacht en de mindere leerdruk waren opgebloeid op het (v)so. Een ervaring waar ze in hun verdere leven veel profijt hebben, juist omdat hun veerkracht en gevoel van eigenwaarde gegroeid was doordat ze zich gezien wisten en er aandacht was voor hun persoonlijke verhaal. De laatste jaren heeft onderzoek uitgewezen dat leerlingen met trauma op het (v)so oververtegenwoordigd zijn.

Daarom ben ik van mening dat het regulier onderwijs veel meer op het (v)so moet gaan lijken en daarnaast zullen er altijd vormen van (v)so nodig blijven, omdat het vanwege zijn kleinschaligheid, persoonlijke aandacht en expertise meer kan investeren in de individuele leerling, maar ook in het contact met familie en omgeving, daarom wil ik tegenover de slogan van de reisleider uit 2005 mijn slogan stellen: “Iedereen speciaal in 2030”.